Pa


Met m'n vader aan het strand op Aruba.
Bijna vijftig jaar geleden maakte Curaçao een belangrijke omwenteling door. De datum 30 mei 1969 is voor velen een zwarte pagina in de geschiedenis. Stakingen liepen uit op ernstige rellen waarbij een groot deel van de binnenstad door brandstichting in rook opging. Nederlandse mariniers werden ingezet om orde op zaken te stellen. Maar het was gedaan met de macht van de Shell en het monopolie op het eilandsbestuur door de blanke elite. 

Op de verjaardag van m'n neef Kenneth werd ik aan die periode herinnerd toen een vriendelijke, hoogbejaarde Curaçaose heer me vertelde dat hij m'n vader goed gekend had en samen met hem in de nasleep van die 30e mei het bedrijfsleven op Curaçao bijeen had gebracht. "Je vader kon goed schrijven," zei hij. En dat klopt. Hij was naast het drukke bestuurs- en zakenleven dat hij leidde correspondent voor onder meer Associated Press en gaf jarenlang een eigen magazine uit. Hij schreef geweldige brieven en artikelen.
Gouverneur Lucille George-Wout.


Toen ik eind maart voor enkele weken op Curaçao was, was het hier onrustig. Er hing een grimmige sfeer, die sommigen beangstigde. De angst voor massaal wangedrag is na die 30 di mei in het Curaçaose DNA gekropen. Na een periode van politiek gesjoemel door Gerrit Schotte en trawanten, werden verkiezingen uitgeschreven voor 28 april. De politieke situatie was instabiel en het populisme vierde hoogtij. De vele media (Curaçao telt met zijn 140.000 inwoners maar liefst acht dagbladen en twintig radiostations) leken elk geschreeuw een podium te geven, zonder kritische kanttekeningen te plaatsen bij de hetzes die door herrieschoppers-op-het-pluche werden gecreëerd. Dankzij moedig optreden van Gouverneur Lucille George-Wout  werden het gelukkig toch rustige verkiezingen. Ze diende bij de Rijksministerraad een hulpverzoek in om er zo voor te zorgen dat het met dictatoriale trekjes gelardeerde landsbestuur buiten spel werd gezet en de herrieschoppers de verkiezingen niet konden frustreren. Op de dag dat ze dat deed zou ik mijn opwachting bij haar maken; wij kennen elkaar uit een ver vervlogen politiek tijdperk. Maar die audiëntie viel begrijpelijkerwijs in het water vanwege die actualiteit. Haar adjudant beIde me op om de afspraak af te zeggen. En zo voel ik me een knapperig voetnootje in de geschiedenis van de Curaçaose democratie.

Het Kabinet-Rhuggenaath.
Eind juni kwam ik opnieuw naar Curaçao en na drie maanden nu op het eiland valt het me op hoe rustig het in de media is. Het Kabinet-Rhuggenaath is volop in beweging. Ambtelijke red tape wordt met bestuurlijk oplosmiddel verwijderd zodat projecten die jarenlang stil hebben gelegen, eindelijk alsnog van de grond komen. Alleen al in het hartje van Willemstad – in het bruisende Pietermaai – is de afgelopen tijd aan twee belangrijke hotelontwikkelingen groen licht gegeven: Pen Resort (wordt mogelijk een Hard Rock Café) en Marichi (Majestic Hotel & Apartments). Zondagavond kwam ik tijdens een culturele manifestatie in de stad de minister van Economische Ontwikkeling, Steven Martina, tegen, die er graag over vertelde en me foto’s liet zien. Deze voormalige CEO van diverse grote bedrijven weet wat nodig is om  de economie weer op te starten. Zijn ogen glinsterden van trots. 

Met het Chinese GZE is een overeenkomst getekend voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie naar de bouw van een nieuwe olieraffinaderij en de schoonmaak van het terrein van de huidige Isla-raffinaderij (voorheen Shell) aan het Schottegat, een puist in het gezichtsbepalende optische centrum van het eiland. Daarmee komt mogelijk een oud plan tot leven voor de bouw van een zelfvoorzienende groene stad: GreenTown. Ik kan er erg vrolijk van worden als ik deze ontwikkelingen bezie. Eind maart stond alles stil. Zakenmensen waren in zak en as, de economie stond zwaar op de handrem. Dat lijkt nu echt te gaan veranderen.

Een campagne-advertentie.
Zelf ben ik ook betrokken bij enkele projecten die getuigen van de frisse wind die, naast de constante noordoost-passaat, over het eiland waait. Samen met de collega’s van het communicatiebedrijf waar ik tijdelijk nog even ben, heb ik enkele bewustwordingscampagnes op touw mogen zetten. De leukste is wel de campagne “Kòrsou ta dushi. Bib’é. Stim’é.”, wat zich een beetje laat vertalen als “Curaçao is heerlijk, beleef het zelf”. We laten in opdracht van het Toeristenbureau de lokale bevolking zien en voelen hoe bevoorrecht we mogen zijn om op deze plaats geboren te zijn en er te wonen. Het is onderdeel van een meerjarige ‘nation building’ campagne die ik heb mogen helpen uitdenken. Voor het ministerie van Justitie hebben we een campagne opgezet om mensen bewust te maken van mensenhandel en misbruik van buitenlandse vrouwen op het eiland. Ik mocht hierover een presentatie geven aan de jonge minister van Justitie, Quincy Girigorie. Andere campagnes, voor commerciële opdrachtgevers, gaan de komende weken lopen. Het geld mag weer rollen. En ik hoef me niet te vervelen.

Zijn er geen negatieve ontwikkelingen? Jazeker. Het nationale telecombedrijf UTS gaat de komende drie jaar meer dan tweehonderd medewerkers ontslaan. En vliegtuigmaatschappij Insel Air verkeert nog in staat van faillissement. Er zijn al langere tijd gesprekken gaande tussen de regering en de grootaandeelhouder van de Colombiaanse vliegtuigmaatschappij Avianca over een doorstart. Met de twee hoofdonderhandelaars - van de regering en van Avianca - mocht ik in april nog lunchen. Die laatste is een Joodse man, die erg geïnteresseerd is in de Joodse geschiedenis van Curaçao. De regeringsonderhandelaar is een goede vriend van me, ook uit een politiek verleden. Hij nodigde me uit om aan te schuiven en wat te komen vertellen over Joods Curaçao. En zo belandde ik die dag tussen een ver verleden en de actualiteit van dat moment.

Binnen Joods Curaçao zit ook wat positieve beweging. Kort voor het Joods nieuwjaar - Rosj Hasjana - arriveerde rabbijn Refoel Silver met zijn gezin op het eiland. Hij is de nieuwe geestelijk leider van de Asjkenazische (Oost-Europese) gemeente Shaarei Tzedek. Hij behoort tot de Chabad-Lubavitch beweging, die veel aan outreachwerk - het bij het Joodse leven betrekken van verafstaande geloofsgenoten - doet. Ook in Nederland doet Chabad – o.a. de rabbijnen Vorst, Jacobs, Spiero en Evers – fantastisch werk. Ik ontmoette de jonge rabbijn Silver op de zondag tussen Rosj Hasjana en Jom Kipoer - Grote Verzoendag - toen gemeenteleden van de beide zustergemeenten traditiegetrouw samen de Joodse begraafplaatsen bezochten. Ik kwam hem tegen op de ‘moderne’  begraafplaats op Berg Altena. Hij was zo goed om met mij de traditionele gebeden voor een overleden ouder uit te spreken bij het graf van mijn vader, die in 1985 overleed toen ik met mijn ouders in Miami woonde. Hij is maar 55 geworden. Ik ben 53; een doodenge gedachte. Rabbijn Silver nodigde me uit om binnenkort bij hem te komen eten in de soeka (een loofhut), tijdens de huidige feestweek van Soekot. Daar kijk ik naar uit.

Een deel van het interieur van de Snoa (1732).
In mijn eigen Sefardische (Spaans-Portugese) gemeente beleefde ik Rosj Hashana en Jom Kipoer, de meest ingetogen periode op de Joodse kalender. We proberen dan tot inkeer - met onszelf, met de medemens en met de Schepper in het reine - te komen Begane fouten te herstellen. En dus belde ik iemand waarmee ik lang gebrouilleerd ben geweest. Daar heb ik zeker geen spijt van en hopelijk brengt het goede dingen met zich mee. Enkele dagen daarvoor, op Rosj Hasjana, herkende ik in de Snoa iemand uit Nederland die mij in het verleden het nodige heeft aangedaan. Ik was daar nog erg boos over en vermeed haar graag. Toch besloot ik manmoedig op haar af te stappen om haar Sjana Tova (een goed nieuwjaar) te wensen. “Zo zijn onze manieren,” dacht ik. Want dat zou pa me hebben toegefluisterd. Zo had hij het me geleerd.
Pa.

Op Jom Kipoer – 10 dagen na Rosj Hasjana – las ik met twee andere gemeenteleden vanaf de biema (het podium in de synagoge) alle namen op van gemeenteleden die pakweg de afgelopen honderd jaar zijn overleden. Eén voor éen. Want zolang we hun namen hardop zeggen en aan ze denken, leven ze voort. Prachtige dubbele achternamen die je niet meer hoort: Abinun de Lima, Namias de Crasto, Shalom Delvalle. Ik las ook de namen op van mijn grootouders: Rosalynde Salas, Otto Senior, Isedor Serphos, Reina Israëls. Aangekomen bij de naam van m’n vader pauzeerde ik en voegde voor zijn naam de Hebreeuwse formule toe: Avi mori – mijn vader en leraar. 

_____________________________________________________

Lees ook mijn andere posts op deze blog:

Orkaan Irma
Een warm bad
In de voetsporen van mijn voorvader

En mijn blog: 
Wat ik trouwens nog wilde zeggen...

Reacties

Populaire posts van deze blog

In de voetsporen van mijn voorvader

Orkaan Irma